Interview met Ado Hamelryck: "Mijn kunst blijft dagelijkse noodzaak"

Gepubliceerd op donderdag 1 oktober 2020 12.56 u.
In oktober viert Genk twee van haar iconen uit de kunstwereld: Piet Stockmans en Ado Hamelryck. De tijd slijpt sleet in het lichaam van Ado Hamelryck (79), maar zijn rebellie blijft overeind. “Mijn kunst is een reactie op de oppervlakkigheid in onze maatschappij. De drang is er nog altijd."

Op een tentoonstelling in de stadsbibliotheek toont hij vanaf 12 oktober zijn boeken. Abstracte schrifturen, maar wie goed kijkt, leest zijn hele verhaal.

Waar liggen de kiemen van jouw kunstenaarschap?


Ado: "Hoewel mijn vader haarkapper was - dat vak heeft toch ook met een bepaalde feeling te maken - kom ik niet bepaald uit een kunstminnend gezin. Kiezen voor kunst is mij altijd afgeraden, maar de drang was er. Dat uitte zich al op school, bij de nonnekes: de juf tekende de boom, en ik de vogeltjes die daarin zaten. Later ging ik studeren in Sint-Lucas in Brussel, modeltekenen en schilderen. Dat stond mij compleet niet aan, vanwege de vele indoctrinaties. Ik zocht en vond een vrijere omgeving in de Koninklijke Academie in de Zuidstraat in Brussel en in het Hoger Instituut in Antwerpen."

Hoe komt een jonge artiest uit Halle in Genk terecht?

Ado: "Tijdens mijn legerdienst raakte ik bevriend met iemand van Diepenbeek. Hij had in het Belangske een vacature gezien voor mij, in de academie in Genk. Ik solliciteerde vanuit Soest, deed examen, en bracht mijn werken met een MAN-camion van het leger. In september 1967 deed ik ingangsexamen, en ik kon beginnen. De dynamiek in de academie was bijzonder. Ik doceerde eerst in de grafische afdeling, later keuzevakken in alle afdelingen. Tekenen was een fundamenteel vak in de opleiding, ik kwam overal."

Wat wou je als docent, naast het pure ambacht, vooral overbrengen bij je leerlingen?

Ado: "Een docent is eerst en vooral iemand die een visie moet hebben. Hij moet zelf ondervinden en ondergaan, creatief zijn, veel werken, én risico’s durven te nemen. Van daaruit moet hij distilleren wat hij bij elke unieke leerling wakker wil maken. Je moet stuk voor stuk de analyse maken van je leerlingen, en van daaruit bouwen,
zonder je eigen visie op te dringen. Dat is misschien wel het moeilijkste. Weinig docenten slagen daarin, wegens een vorm van egoïsme of omdat ze niet anders kunnen. Als ik bezig ben met mijn
zwart, verwacht ik niet van mijn studenten dat zij dat ook doen."

Heb je als Brusselaar deze regio nooit ervaren als een culturele woestenij?

Ado: "Buiten het eiland van de school maakten we weinig mee in Genk, dat klopt. Ik heb het ooit zo geformuleerd tegen de vorige burgemeester: ‘In Genk is een bepaald artistiek en cultureel potentieel aanwezig, maar er gebeurt niks mee.’ Hij antwoordde: ‘We gaan ermee beginnen, we zullen wat minder met het voetbal bezig zijn.’
En effectief: C-mine is er gekomen, dat was zeker een goede zaak. (glimlacht) Ach, ik zou er meer over kunnen zeggen, maar dat ga ik niet meer doen."

Over naar je kunst. In je jonge jaren werkte je nog veel met kleur. Wanneer werd alles zwart?

Ado: "Mijn glasramen, dat was één en al kleur. Ik ben altijd colorist geweest, en ik ben dat nog altijd, ook in mijn zwart. Zwart slorpt kleur op, het weerkaatst, het blinkt. Als ik grafiet gebruik, dan metalliseert dat, het vangt licht op en weerkaatst. En licht is kleur. Ik noem mezelf altijd een pianist met een drilboor. Ik boor om dieper en dieper te gaan, in plaats van breed uit te dijen. De herhaling is essentieel."

Jouw huis is inmiddels kunst op zich, met al je werken, je ateliers, je materialen. Tijd om er een museum van te maken?

Ado: "Ik kan dat moeilijk zelf zeggen, maar hier moet inderdaad niks meer gebeuren, het is er al allemaal. En dan heeft Waterschei ook iets - Winterslag heeft C-mine, met Piet erbij, Zwartberg heeft LABIOMISTA. Ik moet daar het stadsbestuur toch nog eens over
aanspreken, ook al is kunst voor mij geen economisch probleem.Er is alleen de noodzaak om me te uiten."

Zie je de expo in de bib, op de drempel van je 80 jaar, als een soort retrospectieve?

Ado: "Ik hoop hierna toch nog andere dingen te kunnen doen. De zin is er nog altijd, ook al ben ik niet meer altijd zo kwiek. Ik werk nog veel. Ik heb het nodig. Ik heb wat fysieke pijn, maar mijn kunst blijft
een strikte, dagelijkse noodzaak."

Wat wil je tonen op de expo in de bibliotheek?

Ado: "Vooral de boeken die ik ‘geschreven’ heb. De klassieke vraag is dan: zijn dat tekeningen of schrifturen? Beide, natuurlijk. Het zijn boeken, al verwachten mensen dan een literaire inhoud, en die is er niet. Het zijn abstracte tekens. Toeschouwers moeten ze zelf lezen, het is een soort code die lijkt op lichaamstaal."

Je oeuvre is inmiddels bijzonder uitgebreid. Wat wil je graag dat er later overblijft van je kunst? Welke eeuwigheidswaarde is er?

Ado: "Wat ik doe, gaat tegen de gang van zaken in. Dat soort rebellie, niet akkoord gaan met de oppervlakkigheid van deze maatschappij en dit tijdsgewricht, daar is mijn kunst een reactie op. Ik hoop dat zoiets nog openlijk begrepen en gezien wordt. Desnoods formuleren ze het maar als volgt: hij was een ambetant manneke. Dat is de essentie."

Expo Schrifturen, de boeken van Ado Hamelryck:
Vanaf 12 oktober in de bibliotheek van Genk
Gratis 

Lees hier ook het interview met Piet Stockmans