Veelgestelde vragen over Genkse bomen
Onder natuurbeheer verstaan we actieve ingrepen in de natuur die de natuur een duwtje in de rug geven. Voor veel soorten zien we namelijk een achteruitgang in hun populaties ten gevolge van verscheidene mondiale problemen (klimaat, versnippering, verdwijnen leefgebied,…). Het bosbeheer is een type natuurbeheer.
Wanneer we geen ingrepen in de natuur doen, zal na verloop van tijd (bijna) alles verbossen. Het landschap wordt veel uniformer en enkel de sterkste soorten zullen overleven, vandaag de dag betekent dit dat exoten de overhand zullen krijgen. Het gevolg hiervan is dat er een steeds kleinere groep aan planten en dieren zich hier kan handhaven. Veel soorten zijn net gebaat bij een grote variatie in de natuur. Deze variatie uit zich in de aanwezigheid van veel verschillende soorten, of variatie in structuur: open plekken, oplopende bosranden, dichte bossen,…
Exoten zijn uitheemse soorten van dieren, planten of micro-organismen die (meestal) door toedoen van de mens in ons leefgebied terechtkomen. Dit kan opzettelijk of per ongeluk gebeuren. Zo werd de nijlgans vroeger in tuinen gehouden als huisdier, momenteel vinden we deze over heel Vlaanderen verspreid terug. Het probleem met uitheemse soorten is dat ze geen plek hebben in ons natuurweefsel. Ze kunnen parasieten en ziektes overbrengen naar onze inheemse soorten, ze hebben geen natuurlijke predatoren en kunnen dus gerust alles overwoekeren. Meestal zijn exoten gelukkig niet schadelijk, maar één soort per duizend brengt wél schade toe, dit noemen we dan invasieve exoten.
Dit zijn exoten die écht vrij spel krijgen in onze natuur; ze hebben geen natuurlijke vijanden, ze vestigen zich bijna overal en zijn zeer concurrentiekrachtig. Dit wil zeggen dat als een invasieve exoot samen met een inheemse soort voorkomt, de exoot altijd de inheemse zal overwoekeren. Zo hebben we te kampen met onder andere Japanse duizendknoop, Amerikaanse vogelkers, reuzenbalsemien, Canadese gans, Chinese wolhandkrab, …
Als we deze soorten onbeheerd laten, nemen ze algauw de overhand en vinden onze inheemse soorten dus geen voedsel, nestmogelijkheden,…
In de meeste bossen in Genk staan vandaag de dag grove dennen. Dit is een overblijfsel van de mijnindustrie; deze werden aangeplant om oa. de stutten te maken in de mijnen. Het zijn dus in feite eentonige plantages die weinig natuurwaarde hebben. Daarnaast worden exoten zoals Amerikaanse vogelkers en Amerikaanse eik ook verwijderd om plaats te maken voor onze inheemse soorten. Door gerichte kapwerken, gevolgd door aanplanten brengen we meer variatie in zowel soortensamenstelling én structuur in de bossen. Daarnaast ontbreken de noodzakelijke ecologische bosranden vaak in Genk. Ook hiervoor worden bomen gekapt en vervangen of in hakhoutbeheer gezet. Soms is het ook voor de veiligheid nodig om een boom te kappen die anders op een weg of pad zou vallen. Ook de heide, een waardevol maar kwetsbaar stukje natuur zou verdwijnen als er nooit bomen gekapt zouden worden.
Dood hout heeft een grote waarde voor bossen. Er zijn immers talloze soorten die net afhankelijk zijn van dood hout als voedsel, denk maar aan kevers, schimmels, … Maar ook vleermuizen zijn afhankelijk van dode bomen. Daarom blijven in sommige natuurgebieden dode bomen net staan. Deze dienen dan als nestplaats voor vleermuizen, maar ook vogels als spechten, boomklevers, enzovoort. De zeldzame boommarter heeft ook nood aan een grote massa aan dood hout in een bos, hij maakt gebruik van verschillende nestplaatsen in een bos, gaande van takkenhopen tot holtes in dode bomen. In een gezond bos is ongeveer 10% van de houtmassa bestempeld als dood hout.
In Genk gebruiken we de QD methode op bomen aan te planten. Concreet houdt dit in dat we de bomen in zogenaamde kloempen aanplanten. Een kloemp is een afgebakende zone, meestal rond een paal, waarin we 20-30 boomsoorten aanplanten van verschillende soorten. Deze zones zijn meestal niet breder dan zeven meter en staan op zon twaalf tot vijftien meter van elkaar. Door de bomen op deze manier aan te planten, zorgen we ervoor dat de meest levenskrachtige boom zal overleven. De jonge boompjes strijden namelijk onderling voor licht en voedingsstoffen, er zal uiteindelijk maar één boom winnen. Door verschillende soorten aan te planten, weten we niet welke boom de strijd zal winnen. Deze manier bootst in feite de natuurlijke selectie na, waardoor we een gevarieerd, levenskrachtig bos verkrijgen.
Vandaag de dag is de overgang van bos naar grasland, heide, bebouwing,… zeer abrupt. Opeens staat er een bos. In natuurlijke situaties is deze overgang zeer geleidelijk, we onderscheiden dan twee verschillende zones in een bosrand: de mantel en de zoom. De mantel is een struweel van dichte, kleinere bomen en struiken. De zoom is een ruigte, waarin grotere kruiden de vrije loop krijgen. De vegetatiehoogte loopt op naarmate we dieper in de bosrand gaan: de zoom is relatief laag, de mantel is middelhoog en het bos is tot slot hoog. Een ecologische bosrand heeft idealiter een breedte van één tot anderhalf keer de boomhoogte.
Er zijn zeer veel soorten gebaat bij en net afhankelijk van ecologische bosranden, denk maar aan de ijsvogelvlinder en de hazelmuis.
Een bosrand kan in hakhoutbeheer gezet worden om er een mantelvegetatie te verkrijgen. Dit wil zeggen dat we bomen afkappen maar de stronk laten zitten. Uit deze stronk groeien dan in de komende jaren nieuwe scheuten die ongeveer tien jaar de tijd krijgen. Nadien worden ook deze weer gekapt, waarna het proces zich herhaalt. Hierdoor krijgen we aan de mantel dus een lage, dichte vegetatie die perfect dienst doet als ecologische bosrand.
Heide is een cultuurlandschap dat is ontstaan door het toedoen van de mens. Door de eeuwen heen zijn er heel wat plant en diersoorten afhankelijk geworden van dit habitat, ze kunnen enkel overleven op de heidegebieden. Om deze soorten niet te verliezen, net als de erfgoedwaarde van het landschap, wordt de heide behouden.